Kansen voor het platteland na corona
5 oktober 2020
In volle coronacrisis bevroeg de VLM in opdracht van Vlaams minister Zuhal Demir, bevoegd voor plattelandsbeleid, de leden van de Provinciale Managementcomités en de Plaatselijke Groepen Leader. We legden de resultaten voor aan Elke Rogge, wetenschappelijk directeur van de afdeling Landbouw en Maatschappij bij ILVO, en Peter Raymaekers, docent sociaal-agogisch werk aan UC Leuven-Limburg en juryvoorzitter van Buurten op den Buiten.
De bevraging probeerde te achterhalen hoe de coronacrisis de noden op het platteland wijzigde en in kaart te brengen welke ondersteuning er precies nodig is. Uit de resultaten bleek dat tijdens de lockdown heel wat van de resterende voorzieningen sloten of moeite hadden om zich aan te passen aan de beschermingsmaatregelen. Kwetsbare groepen op het platteland hadden het daardoor extra moeilijk. Verder bleek dat de open ruimte onder druk kwam te staan doordat meer mensen op het platteland ontspanning zochten. Sommige landbouwers zagen door hogere kosten of dalende afzet hun inkomen afnemen, terwijl de hoeveverkoop net extra kansen kreeg. Meer info over de bevraging en de resultaten vind je op de VLM-website.
De coronacrisis maakte nog sterker dan voorheen duidelijk hoezeer we de open ruimte nodig hebben voor onze fysieke en mentale gezondheid. Maar in ons dicht bevolkte en bebouwde Vlaanderen is net zo goed ruimte nodig voor wonen, industrie en infrastructuur, landbouw, waterbuffering, e.d.
Elke Rogge: “Om de druk op de open ruimte te verlichten, moeten we noodgedwongen op zoek naar meervoudig ruimtegebruik. Waar kunnen nieuwe allianties tussen verschillende actoren bijdragen tot multifunctionele ruimtes? Het is de rol van het beleid om koppelkansen (denk bijv. aan waterberging en duurzaam recreatief medegebruik) te detecteren en om allianties voor meervoudig ruimtegebruik te ondersteunen.”
Landbouwgebouwen hergebruiken
“Tegelijk kan binnen de landbouwsector verder nagedacht worden over zuinig ruimtegebruik, bijvoorbeeld het doordacht hergebruik van vrijgekomen hoeves” gaat Elke Rogge verder. “Als we nieuwe landbouwactiviteiten zoveel mogelijk in het bestaande landbouwpatrimonium onder kunnen brengen, zijn ongewenste greenfield-ontwikkelingen (het vanaf nul opbouwen van bedrijven, nvdr.) niet nodig. Is het mogelijk om andere functies een plaats te geven in vrijgekomen gebouwen? Zo leggen we geen extra druk op de open ruimte. Daarnaast verkennen we ook de mogelijkheden voor ontharding op landbouwbedrijven."
Een crisis biedt ook kansen. Elke Rogge: “Hopelijk kan deze crisis een mentale omslag mee bewerkstellingen, zodat de bescherming van de open ruimte voor iedereen een prioriteit wordt. Daarbij aansluitend kan het belang van lokale voedselproductie in de kijker gezet worden. Tijdens de lockdown ontdekten heel wat Vlamingen de korteketenlandbouw. Uit verschillende enquêtes die o.a. VLAM en ILVO bij korteketenproducenten deden, bleek dat zij het tijdens deze crisis minder hard te verduren hadden. Maar let wel, we zien ook dat een deel van de nieuwe ‘coronaklanten’ intussen al weer afgehaakt hebben. Bovendien moeten we ons behoeden voor de zogenaamde ‘local trap’ (Born and Purcell, 2006). Korteketenbedrijven zijn niet per definitie ecologisch en sociaal duurzamer dan conventionele bedrijven. Toch bepleiten we dat er een groot potentieel is voor lokale voedselproductie in het sterk verstedelijkte Vlaanderen. Veel korteketenbedrijven zetten immers vaak in op verschillende vormen van verbreding (bijv. hoevetoerisme of educatieve activiteiten). Ze kunnen daardoor zeker een betekenisvolle rol spelen bij de evolutie naar een meer multifunctionele open ruimte.”
ILVO doet al langer onderzoek naar het welbevinden van landbouwers en ontrafelde de complexe samenhang tussen stressfactoren bij landbouwers, hun copingstrategieën en hun welbevinden. Elke Rogge: “Bijkomend onderzoek tijdens de lockdown wees uit dat landbouwers (net als de rest van de bevolking) nog een grotere mentale druk ervaarden dan anders. Op basis daarvan stelt het ILVO dat een geïntegreerde benadering noodzakelijk is om het welbevinden van landbouwers te verbeteren. Niet enkel de stressfactoren moeten worden aangepakt, maar ook de barrières om effectief met de problemen om te gaan. Tegelijk is het nodig om de mentale weerbaarheid van landbouwers te versterken en blijft crisishulp noodzakelijk.”
Op naar diverser verenigingsleven
Peter Raymaekers bekijkt het VLM-onderzoek met een sociaal-culturele bril. Zo merkt hij op dat er – corona of niet – meer nodig is dan lokale initiatieven om mensen in armoede daadwerkelijk te ondersteunen. “ Structurele maatregelen zoals de verhoging van de minimumuitkeringen en het voorzien in betaalbare huisvesting voor de lagere inkomensgroepen zijn de beste manier om armoede te bestrijden. Dit is helaas nog niet gerealiseerd. Het percentage mensen onder de EU armoededrempel in Vlaanderen stagneert rond de 10 à 11%, en het stijgt als het gaat over kinderarmoede. Dankzij structurele maatregelen bevorder je dat mensen in armoede participeren aan bijv. culturele activiteiten of handboeken kopen voor hun kinderen. Mensen in armoede hebben het echt heel kwaad gehad tijdens het voorjaar. Een substantiële verhoging van het leefloon had een verschil kunnen maken in die barre coronatijd.”
Het klassieke verenigingsleven heeft een zware stilstand gekend tijdens de lockdown. Culturele activiteiten lagen stil. Sommige verenigingen zochten naar digitale alternatieven. Peter Raymaekers: “Het klassieke sociaal-cultureel leven heeft absoluut zijn functie, maar het veroudert, het is wit en vrij gesloten. Ik denk dat het belangrijk is dat er linken worden gelegd tussen het klassieke verenigingsleven en de nieuwere bevolking, ook op het platteland. Het is de vraag hoe dat het best kan gebeuren. Ik ben ervan overtuigd dat er initiatieven zijn die verenigingen kunnen nemen als ze daarvoor ondersteuning krijgen vanuit hun nationaal secretariaat of hun gemeentebestuur.
Landelijke Gilden maakt er bijv. werk van om nieuwe doelgroepen aan te trekken en de rol van de vereniging in de samenleving aan te passen aan de nieuwe tijden. Zo kunnen jongeren, mensen die vanuit de stad naar het platteland komen, of allochtonen óók hun plaatsje vinden in de vereniging, waardoor ze zich beter thuis gaan voelen in hun omgeving. Ook het Mamadepot van Ferm in Vlaams-Brabant is een goed voorbeeld. Het is een plek waar tweedehandskledij naartoe kan worden gebracht in dorpen waar geen kringwinkel bestaat. Bij de verkoop van de kledij wordt een onderscheid gemaakt tussen een gewone en een sociale prijs. Vrijwilligers werken mee in de winkel, waar ook sociaal-culturele activiteiten kunnen plaatsvinden. Het initiatief is laagdrempelig, het trekt nieuwe mensen aan en er ontstaat ontmoeting tussen verschillende groepen. Zulke initiatieven zijn heel waardevol op het platteland, en verdienen ondersteuning.”
“Ik zie ook mogelijkheden op het vlak van infrastructuur. In veel dorpen is er een oud schooltje of een oude pastorij die leeg staat. Dat kunnen plekken worden voor burgerinitiatieven – indien nodig in open lucht – die dan door de gemeentebesturen worden gefaciliteerd. We zien dat de slaagkans voor initiatieven van vrijwilligers groter zijn als ze minstens door de gemeente worden gefaciliteerd. Tegelijk moeten we opletten voor de kloof tussen professionals en vrijwilligers. Zo zie ik soms bij Buurten op den Buiten initiatieven van gemeentebesturen die daardoor niet van de grond komen. De Vlaamse overheid zou kunnen ondersteunen om die kloof te dichten.”