Landbouwers geven tips voor laag nitraatresidu
9 april 2019
Wat kunnen de landbouwers doen om het nitraatresidu in de bodem laag te houden? Om die vraag goed te kunnen beantwoorden, liet de VLM een onderzoek uitvoeren. Daarbij werden 34 landbouwers bevraagd via vier focusgroepen. Daarnaast werd een statistische analyse uitgevoerd.
Tijdens de focusgroepen zeiden de landbouwers dat ze de finale nitraatresiduwaarde niet volledig in de hand hebben. Zo vertelden ze dat externe factoren een sterke invloed uitoefenen op de uiteindelijke waarde van het nitraatresidu. De statistische analyse bevestigt dat de neerslag in het voorjaar een belangrijke rol speelt. Ook blijkt uit de statistische analyse dat de hoofdteelt zeer sterk bepalend is voor het nitraatresidu.
Het effect van hoe de landbouwers met mest omgaan, op het nitraatresidu is niettemin erg groot. En dat biedt mogelijkheden. Heel wat bedrijven die deelnamen aan de focusgesprekken, experimenteren al volop met hun bemesting om tot betere nitraatresiduresultaten te komen.
Hoe zorgen de bedrijven dat hun toegediende nutriënten maximaal worden benut?
De belangrijkste ‘goede praktijken’ om nitraatresidu’s te beheersen, worden door de deelnemende bedrijven globaal breed toegepast. De bedrijven wijzen zelfs op ruimte voor verdere verbetering. De landbouwers schoven tijdens de focusgroepen deze vier aandachtspunten naar voren:
1. Bemest op het optimale tijdstip: de deelnemende melkveebedrijven laten de bemesting van het grasland vanaf half juli tot begin augustus zo goed als volledig achterwege. Anderzijds sturen ze aan op een vroege voorjaarstoediening. Die is eventueel afhankelijk van de waargenomen temperaturen, in functie van een vroege ontwikkeling van het gras. In alle focusgroepen werden maatregelen aangehaald om de gewasopname zo goed mogelijk te laten samenvallen met de periode van stikstofvrijstelling. Zo bemesten ze zo kort mogelijk voor de inzaai van maïs, aardappelen of groenten, bij voorkeur bij de laatste bodembewerking.
2. Fractioneer de bemesting: uit de focusgroepen blijkt dat gefractioneerde bemesting bij aardappelen en groenten een zeer gebruikelijke praktijk is. De basisbemesting (veelal dierlijke mest) wordt aangevuld met bijbemesting (kunstmest) tot de feitelijke plantbehoefte. Stikstofstaalnames zijn hierbij leidend voor de hoeveelheid bijbemesting die wordt gegeven. De landbouwers interpreteren hierbij de resultaten van die staalnames vanuit de eigen ervaringen. Het fractioneren van de bemesting maakt het mogelijk om tijdens het bemestingsseizoen in te spelen op de weersomstandigheden.
3. Zet vanggewassen in: alle aanwezige bedrijven zetten vanggewassen in en zien het belang in om dat zo vlug mogelijk na de hoofdteelt te doen.
4. Pas de teelt- en bemestingspraktijken aan, na het scheuren van grasland: hierbij bemesten de bedrijven de volgteelt niet. En ze verminderen tot meerdere jaren na het scheuren de bemesting. Ook kiezen ze de volgteelt (bv. bieten) in functie van de verhoogde N-vrijstelling van het gescheurde grasland.
Sommige bedrijven gaan een stapje verder
Enkele deelnemende bedrijven aan de focusgroepen, hebben positieve ervaringen met meer specifieke technieken of hebben er interesse in. Denk aan:
- geplaatste bemesting (rijen-, band-, punt- en spaakwielbemesting)
- plaatsspecifieke bemesting (via bodem- en gewassensoren)
- nitrificatieremmers
- specifieke beweidingssystemen (siësta- en stripbeweiding)
- het gebruik van specifieke mestsoorten of -producten en de keuze voor een teeltrotatie in functie van de bewortelingsdiepte
Patrick Verstegen (VLM): “De focusgroepen tonen aan dat kennisdeling tussen land- en tuinbouwers bijzonder waardevol is in het leren kennen en bij het aanvaarden van nieuwe en verbeterde technieken. Dergelijke focusgroepen zouden in Vlaanderen meer ingang moeten vinden. Zowel voor beleidsondersteuning, als kennisdeling tussen land- en tuinbouwers.”
Zaken die innovatie in de weg staan
Bepaalde innovatieve of meer geavanceerde technieken passen de bedrijven dan weer minder of helemaal niet toe in de praktijk. Dat komt omdat ze minder bekend zijn of de nodige apparatuur of infrastructuur ontbreekt, omwille van de kostprijs, of ook omdat de landbouwers (al dan niet op het eigen bedrijf) negatieve ervaringen hebben gehad met het toepassen van bepaalde van technieken, zoals het verwijderen van oogstresten of de onderzaai van gras bij mais.
Veerle Verguts (VLM): “Van bepaalde technieken is het wetenschappelijk nut al bekend, maar is er nog bijkomende kennis en innovatie nodig om ze in de praktijk breed toe te passen. Zo vraagt het verwijderen van oogstresten soms aanpassingen aan de landbouwmachines.”
Wat kan het beleid doen?
Ten slotte deden de landbouwers enkele beleidsaanbevelingen. Zo zouden nitraatresidubepalingen de basis kunnen vormen voor een beloningsbeleid, of zou de monitoring van klimatologische omstandigheden kunnen leiden tot gerichte aanbevelingen of maatregelen rond beheersing van het nitraatresidu.
Bron
Deze resultaten zijn afkomstig uit het onderzoek statistische analyse nitraatresidu (‘Statistische data-analyse voor inzicht in de oorzaken van goede of slechte nitraatresidu’s’) door IMDC (International Marine and Dredging Consultants) en Kenter, in opdracht van de VLM.