Veel gelijkenissen maar ook verschillen in maatregelen voor akkerfauna in Europa
Pluspunten, valkuilen en aanbevelingen verzameld in transnationaal onderzoeksrapport in kader van project Partridge
3 maart 2022
In het voorjaar van 2021 werden de resultaten bekend gemaakt van een reeks diepte-interviews in verschillende Europese landen over de beheerovereenkomsten akkerfauna (zie eerdere berichtgeving). Belangrijkste pluspunten, valkuilen en aanbevelingen werden verzameld voor de landen betrokken in het PARTRIDGE project. Vervolgens zijn de verzamelde resultaten vergeleken en werd gezocht naar gelijkenissen en verschilpunten tussen de landen. Deze zijn beschreven in een transnationaal rapport dat hiermee een insteek kan bieden naar nieuw of aangepast beleid in de toekomst.
In het Interreg North Sea PARTRIDGE-project werken 12 Europese partners in 10 demonstratiegebieden samen om de biodiversiteit op de landbouwgrond in alle demonstratiesites met 30% te verhogen. Het project loopt van 2017 tot medio 2023.
Het PARTRIDGE-project omvat een socio-economisch onderzoekspakket, onder coördinatie van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) met een transnationale vergelijking van de meningen van landbouwers en belanghebbenden over de doeltreffendheid van de huidige agromilieumaatregelen.
In het rapport werden de antwoorden van de 74 geïnterviewden uit de partnerlanden geclusterd in vijf thema's. In elk van deze thema’s werd gezocht naar de verschillen en overeenkomsten tussen landen.
De succesfactoren zijn aspecten waarbij respondenten een positieve beoordeling gaven over agromilieumaatregelen in hun land. Omgekeerd waren er ook onderwerpen waar geïnterviewden een behoefte aan verbetering meldden. Zowel succesfactoren als verbeterelementen kunnen potentiële leerpunten zijn.
THEMA 1 ORGANISATIE VAN HET INSTRUMENT EN INHOUD VAN DE PAKKETTEN
De grootste verschillen zaten in
- de advisering van de agromilieumaatregelen: in Nederland waren de geïnterviewden zeer tevreden over het werken met hun collectieven en in Vlaanderen met de individuele begeleiding door VLM adviseurs;
- de toegang tot de agromilieumaatregelen;
- de controle van de agromilieumaatregelen: in alle partnerlanden, behalve in Vlaanderen, werd dit gezien als een obstakel voor de invoering van agromilieumaatregelen. In Engeland en Schotland heerst een zeer kritische houding ten opzichte van de overheidsinstanties en de controle van de agromilieumaatregelen;
Het gebrek aan monitoring van de resultaten werd in alle landen als een knelpunt of valkuil gesignaleerd. Daarnaast meldden alle partners dat de geïnterviewden suggesties hebben gedaan voor het aanpassen van inhoud van de beheerpaketten. Sommigen zouden de beheerpaketten willen aanpassen naar de lokale, regionale omstandigheden, terwijl anderen het toepassingsgebied willen uitbreiden of de agromilieumaatregelen willen openstellen voor andere grondbeheerders dan landbouwers.
THEMA 2 UITVOERING VAN DE MAATREGELEN
Successen en valkuilen hadden te maken met:
- de integratie van het beheer van de agromilieuregeling in de bedrijfsvoering. Het gaat dan o.a. om zaken die landbouwers sowieso al wilden doen of verplicht zijn te doen, het hebben van geschikte machines en een gebruik voor het grasmaaisel;
- de flexibiliteit van de maatregelen: meer bepaald de mogelijkheid om de breedte of de locatie van de maatregelen aan te passen;
THEMA 3 VERGOEDING
Tussen de landen blijken grote verschillen te bestaan in de vergoeding die betaald wordt voor de agromilieuregelingen. De landbouwers lijken zich echter niet bewust te zijn van deze verschillen tussen de landen.
Uit verschillende interviews (Nederland, Vlaanderen, Duitsland-Nedersaksen) blijkt dat het financiële aspect een belangrijke stimulans is om agromilieumaatregelen op te nemen. Veel landbouwers zijn van mening dat de betaling van de maatregelen volledig hun kosten en inspanningen moeten dekken, wat volgens hen niet het geval is.
Nederland is het enige deelnemende land waar de betaling varieert op basis van de lokale regionale omstandigheden. Geïnterviewden uit andere partnerlanden stonden positief tegenover het idee van alternatieve betalingssystemen, waarbij het niveau van de betalingen van de agromilieumaatregelen varieert afhankelijk van het bodemtype en zeker naar gelang de resultaten (bv. verhoging biodiversiteit) die zijn verkregen voor de geleverde inspanningen. Zij zijn echter ook van mening dat dergelijke alternatieve systemen bureaucratisch complex en moeilijk te implementeren zouden zijn.
THEMA 4 KENNIS en COMMUNICATIE
Helder communiceren met de landbouwers, zowel via formele training (bijv. via landbouweducatie)of met informele training (bijv. door het delen van de monitoring resultaten) vindt iedereen noodzakelijk.
Er kwamen suggesties om landbouwers te laten samenwerken om zo kennisdeling te vergroten.
Alle partners concludeerden uit de interviews dat er nog ruimte is voor verbeteringin de schriftelijke begeleiding bij agromilieumaatregelen. Het kan hierbij bv gaan om duidelijker en aantrekkelijker teksten, die beter aangepast zijn aan de doelgroep(en), met meer wetenschappelijk bewijs over hoe betere biodiversiteitsresultaten te behalen.
THEMA 5 MOTIVATIE EN VERTROUWEN
Het gevoel iets positiefs bij te dragen tot het milieu, vormde in alle landen de motivatie van de landbouwer om in een systeem van agromilieumaatregelen te stappen. In landen met relatief hoge vergoedingen (Nederland, Vlaanderen en Duitsland-Nedersaksen) is het financiële aspect waarschijnlijk meer doorslaggevend dan een waargenomen positief effect op het milieu. De landbouwers die ook jager zijn, doen mee omdat de maatregelen ook meer wild aantrekken.
In alle landen waren landbouwers die al vertrouwd zijn met agromilieumaatregelen, eerder geneigd om hiermee door te gaan. De angst voor het (negatieve) oordeel van andere landbouwers kwam overal terug als reden om geen agromilieuregeling te starten.
In Duitsland (Nedersaksen), Schotland en Engeland speelde het wantrouwen jegens de overheid een rol bij het niet uitvoeren van een agromilieumaatregel.
In Engeland, Schotland en Vlaanderen stelden de respondenten voor om meer nadruk te leggen op de mogelijke commerciële voordelen die kunnen voortvloeien uit de maatregelen om landbouwers te motiveren om deel te nemen.
HET VERVOLG
In dit onderzoek op basis van 74 interviews stonden de opinies van de geïnterviewden centraal. De resultaten zijn gebruikt om een enquête vorm te geven die weids verspreid werd in de partnerlanden begin 2021 bij een ruimere groep van landbouwers.
Met de enquête hopen we de leerpunten uit de nationaal rapporten en dit internationaal rapport te onderbouwen om zo aanbevelingen te kunnen doen vanuit het PARTRIGDE project om agromilieumaatregelen in de toekomst nog te verbeteren. De resultaten van de enquête worden in het najaar van 2022 verwacht.
Auteur van het rapport: Nel Ghyselinck, VLM (nel.ghyselinck@vlm.be)
MEER LEZEN
Het volledige rapport (Engelstalig)
Meer informatie over het project Partridge